reisverhaal

Navigeren op de boven Surinamerivier.

De overdonderende diversiteit van Suriname

Diep de jungle in

Navigeren op de boven Surinamerivier.
Gepubliceerd
Leestijd: 13 min

Als het op natuurschoon aankomt, zijn de zaken in Suriname simpel: nergens ontsnap je de dagelijkse sleur, als in het dichtst beboste land op aarde. Wat betreft de regenbooggemeenschap is er nog wel wat te winnen. “De politiek zou een voorbeeld kunnen nemen aan de lhbtqia+-gemeenschap.”

Diep in het regenwoud van Suriname begint de dag met oliebollen. In één ervan zit een meegefrituurde wesp. Ik overweeg even of die daar per ongeluk is beland, of bewust als eiwitrijke krent-vervanger is toegevoegd, en wip hem er toch maar even uit. Toch zijn hier niet de wespen, maar de oliebollen het onverwachte element.

Even verderop verschijnt Julius, een kleine Arawak [inheems volk, kleinste bevolkingsgroep in Suriname – red.] met een rood schort, uit een hutje met een rookpluim erboven. Nee, die wesp hoort niet in de oliebol – de eetbare wespen zijn groter, en die worden geroosterd, weet hij. Julius is niet alleen de veelzijdige chef-kok van deze expeditie, maar ook de leider, de tolk, en de gids. We zijn hier met drie andere toeristen – een Nederlander en twee Zwitsers – en een zestal mannen uit het dorp Paloemeu, dat zich een dag stroomafwaarts bevindt. Dit is het Suriname waar je eigenlijk zelden wat van hoort. En dat is niet zo gek; het is de uithoek der uithoeken. Je moet er zoveel moeite voor doen om er te komen, dat zelfs de meeste Surinamers er nog nooit zijn geweest. De dichtstbijzijnde autoweg eindigt 170 kilometer ten noorden van deze plek; en wie de tijd of het uithoudingsvermogen niet heeft voor een dagenlange tocht over een wilde rivier heeft geen andere keuze om in elk geval het grootste gedeelte van de route in een klein vliegtuigje af te leggen, en te landen op een airstrip van gras.

Zo is mijn reis naar Kasikasima twee dagen eerder in Paramaribo begonnen, vanaf het vliegveld Zorg en Hoop. Het is een spectaculaire vlucht; eerst langs het Brokopondostuwmeer in het hart van het land, en dan over goudmijnen; enorme gaten in de rode grond; en uiteindelijk niets dan jungle, als een tapijt van broccoli dat alle richtingen strekt. Op mijn stoel vlak achter de piloot spot ik de dorpen langs de Suriname- rivier die ik een week eerder heb bezocht. Daar houden de marrons, afstammelingen van ontsnapte tot slaaf gemaakten uit de tijd dat Suriname een Nederlandse kolonie was, er nog steeds gebruiken op na die kunnen worden teruggeleid naar hun Afrikaanse roots. Tot nu toe is dat mijn favoriete plek in Suriname. Het was gezellig, er was goed eten, en het gebrek aan sterren in de kwalificaties werden in de nachtelijke hemel ruimschoots gecompenseerd. Het was ook eigenaardig vertrouwd; waar elders ter wereld kun je immers in een klein dorp in de tropen met vrijwel iedereen een praatje maken, in het Nederlands en óver Nederland? “Ah, u woont in Amsterdam, in welke buurt?” en vervolgens informeren of de kaaimannen en piranhas bijten?

Ontspannen aan de over van de Ourinamerivier in Paramaribo.
Ontspannen aan de over van de Ourinamerivier in Paramaribo.

De airstrip van Paloemeu, bekend als Vincent Fayks Airport, is vernoemd naar een piloot die er is gecrasht. De verwrongen propellers liggen nog een eindje verderop. Misschien heet de luchthaven van vertrek, in Paramaribo, daarom wel Zorg en Hoop. De crash betekende het einde van Operatie Sprinkhaan, een groot luchtverkenningsproject dat eind jaren vijftig, begin jaren zestig van de vorige eeuw werd ingezet om de geologie en bodemschatten van het uitgestrekte en moeilijk toegankelijke binnenland van Suriname in kaart te brengen. Dit is het leefgebied van de Trio en Wayana, twee Amerindiaanse volken waarvan lokale gebruiken al in de jaren veertig opgetekend door ‘ontdekkingsreiziger’ Baas Schmidt van Gansee, een marron-man die onder andere een traditioneel wespenproeffeest omschreef, en mij zo-even over de wesp in mijn ontbijt deed twijfelen. Ik kwam zijn bij vlagen erg vermakelijke, en dan weer akelig koloniale verslagen tegen in een Wikipediafuik – zo weinig is er over Paloemeu bekend.

Nu dient de airstrip vooral voor medische evacuaties en als toegangspoort van de kleine toeristenindustrie, die hier in zijn geheel in een eenvoudig, maar prachtig gelegen hostel past, met uitzicht op de rivier en nestelende papegaaien. Voor de lokale bevolking biedt toerisme een welkom alternatief; een gulden middenweg tussen traditioneel bestaan met weinig middelen en een lucratief, maar levensgevaarlijk avontuur in de (vaak illegale) goudmijnen. Voor de toeristen is het een mooie kans om even buiten de gebaande paden te treden. De dure vluchten naar Paloemeu zijn een aardig filter; wie de jungle wil verkennen kan dat ook dichterbij doen, rond de marrondorpen bijvoorbeeld, of zelfs in stukjes primair regenwoud bij de plantages van Commewijne, aan de overkant van de rivier van Paramaribo. Maar waar in de marrondorpen de echo van Afrika doorklinkt, en je je in de kampongs [dorpen – red.] van Commewijne soms op Java waant, vinden de inheemse groepen die vooral diep in het binnenland verkeren al duizenden jaren hun thuis in het Amazonegebied.

stomend oerwoud

Een doodshoofdaapje.
Een doodshoofdaapje.

Als je een beetje van de jungle houdt – en dat doe ik – kun je in weinig landen zo goed terecht als in Suriname, waar maar liefst 93 procent van het landoppervlak is bedekt door dicht, woekerend, stomend oerwoud. Volgens Julius, die zelf uit een inheemse gemeenschap dicht bij Guyana komt, waar men onder invloed van katholieke zendelingen al vroeg is verwesterd, kun je nergens zo goed de in millennia geslepen kennis en tradities tegenkomen als in verre dorpen als Paloemeu. “Voor de indiaan is het bos als een soort baarmoeder, waar hij in woont”, licht hij toe. “Als die een gifslang ziet, dan stapt hij een stukje naar links. En als hij gaat jagen, komt hij misschien over drie weken thuis, of over een maand, of over drie maanden. De marrons zien dat totaal anders. Zij zouden die slang gelijk doodkappen, want die is immers levensgevaarlijk. En als hij na een dag jagen niet terugkomt, gaat het hele dorp hem zoeken.”

Na een overnachting in het dorp navigeren we in een korjaal [boomstamkano – red.] naar het kamp aan de voet van de Kasikasimaberg. Omdat het rivierwater laag staat wegens een aanhoudende droogte, hebben we extra mankracht mee om de boot bij enkele stroomversnellingen omhoog te duwen. Zo is daar Musu, een oersterke man van 63 die Julius bijstaat met tekst en uitleg; Nico, de ‘kulaman’ [iemand die de boot voortduwt met een stok – red.] die voorop de korjaal zit om de zandbanken in de gaten te houden; Paitu, een man met geweer, en Sariku, de jongste, die het eerste stukje van de rivierroute zijn vrouw en baby meeneemt, die in een dorp een uur stroomopwaarts worden afgezet voor een driedaags bijbelkamp.

Tussen de stroomversnellingen door is de rivier glad, en laten steeds meer dieren – vooral vogels, zoals toekans en gieren, maar ook een familie otters – zich zien. Telkens als het even te warm wordt, stoppen we voor een zwempartij in de rivier. Simpel, doeltreffend en paradijselijk, en de enige piranha’s die we tegenkomen, zijn van de vegetarische variant – en verdwijnen in Julius’ kookpot.

Zonsondergang boven de airstrip van Paloemeu.
Zonsondergang boven de airstrip van Paloemeu.

Vanuit het basiskamp lopen we recht de jungle in, met als doel een uitkijkpunt op de 718 meter hoge berg. Hoog boven ons in het bladerdak houden slingerapen ons in de gaten, die af en toe in razernij ontsteken, waarbij ze woedend aan de takken schudden. De lucht is zo vochtig dat het wandelen af en toe als snorkelen voelt. Waar ik slechts bladeren zie, vist Lucien binnen no time allerhande kikkers en bonte insecten tevoorschijn; hij vlecht al lopende een paar hoofdbanden van palmbladeren die het zweet uit de ogen houden. Paitu gaat voorop, in een T-shirt met Louis Vuitton-logo’s en een geweer over de schouders om eventuele jaguars te verjagen en – veel gevaarlijker – groepen wilde zwijnen in de gaten te houden, die in honderden kunnen verschijnen en alles op hun pad plattrappen. Julius verschaft de botanische context. Zo wijst hij lianen aan waarvan de ontsmettende hars als een soort Betadine werkt, maar ook eentje die opvallend sterk naar knoflook ruikt en gebruikt wordt om koorts en nachtmerries te behandelen. Een derde zou met een beetje rum erbij prima dienstdoen als viagra. Het bos zorgt voor iedereen.

De route loopt via een moeras en vier heuvels omhoog naar de dicht beboste berghelling van Kasikasima. Tussen grote rotsen begeven we ons even in het leefgebied van de rotshaan, een felrood flamboyant vogeltje dat op zorgvuldig schoongemaakte stukjes van de bosbodem ingewikkelde paringsdansen uitvoert. Dan, na een laatste, steile klim, opent het woud en ontvouwt zich een ontzagwekkend uitzicht over een groen oerlandschap naast een granieten rotswand die als een eenzame suikerberg over het Amazonewoud waakt. Deze jungle is al 55 miljoen jaar oud, en toch jong vergeleken met het onderliggende Guianaschild waar de berg deel van uitmaakt. Het is een van de oudste geologische formaties op aarde, een uiterst stabiel stuk van de aardkorst dat delen van Venezuela, Guyana, Suriname, Frans-Guyana en Brazilië omvat, en al twee miljard jaar bestaat. Het dunne laagje groen, met al zijn ontzagwekkende biodiversiteit, is hier ooit in een Oersoep begonnen, toen het leven slechts uit eenvoudige, eencellige organismen bestond.

een gruwelijke geschiedenis

Als ik een paar dagen later weer terug in Paramaribo ben, voorziet de ervaring in de jungle mijn bezoek aan Fort Zeelandia van de nodige context. Het fort staat er vredig bij, tegenover houten officierswoningen aan de oostelijke oever van de Surinamerivier. Dit is het historische hart van Paramaribo, een plek waar ooit een inheems dorp stond van het soort dat je nu alleen nog maar diep in het binnenland vindt. Als ik er arriveer is het nog maar halverwege de middag, maar het historische museum dat het fort huisvest is tot mijn teleurstelling al dicht. De bewaker die het nieuws brengt wijst me naar het restaurant aan de waterkant van het fort, dat nog wel open is voor een lunch. Ik bestel er kokoswater – een met condens beslagen kokosnoot uit de koeling, met een rietje erin – en een luxe versie van een broodje pom, prachtig geserveerd. Alles is vredig, loom, ontspannen, gezellig, terwijl ik me juist schrap had gezet voor een akelig stukje koloniale geschiedenis. Eigenlijk is het veel te lieflijk; deze plek nodigt uit om in je beste kleren iets bijzonders te vieren, en misschien even diep in een glas Surinaamse rum te kijken. Als je bedenkt wat er hier is gebeurd, is het contrast bijna obsceen.

Een van de vele kleine hindoetempels van Commewijne.
Een van de vele kleine hindoetempels van Commewijne.

De verschrikkingen begonnen met de verdrijving van de inheemse Kalina-bevolking door Europese kolonisten in de zeventiende eeuw. Het eerste fort verscheen onder een Engelse vlag, maar het waren de Nederlanders die het uiteindelijk als een centrum voor de trans-Atlantische slavenhandel inrichtten, waar talloze tot slaaf gemaakte Afrikanen onder erbarmelijke omstandigheden werden vastgehouden en verhandeld. De contractarbeiders uit India en Java, die vaak onder misleidende voorwaarden werden gerekruteerd, werden al aan even harde en onmenselijke arbeidsomstandigheden op de plantages onderworpen. In de moderne tijd volgden de gruwelen van de Decembermoorden van 1982, toen vijftien critici van het militaire regime onder leiding van Desi Bouterse werden gemarteld en geëxecuteerd, alles binnen de muren van het fort.

Het fort speelt ook een prominente rol in Wij, slaven van Suriname van Anton de Kom. Het boek, dat oorspronkelijk werd gepubliceerd in 1934, is een belangrijk werk in de Surinaamse literatuur waarmee De Kom het koloniale gezag van die tijd tegen zich in het harnas joeg door de weerzinwekkende geschiedenis van slavernij in detail op te tekenen. Ik heb het voor vertrek tot me genomen in podcastvorm, en hoewel het zeker niet de eerste keer was dat ik met dit soort verhalen werd geconfronteerd, moest ik regelmatig kotsneigingen onderdrukken bij de gruwelen die de revue passeerden.

voorzichtige vooruitgang

Hoewel niet door De Kom vermeld, behoort de marteldood van Matthijs de Goijer ook tot de gruwelen van het fort, met het belangrijke onderscheid dat het hier bij uitzondering over een witte man ging. Het is niettemin een ijzingwekkend verhaal; De Goijer, een garnizoenskwartiermeester, werd hier in 1731 ter dood veroordeeld wegens sodomie. De toenmalige gouverneur, Carel de Cheusses, was vastbesloten dit ‘kwaad’ uit te roeien en veroordeelde hem tot een langzame wurging terwijl hij boven een vuur werd geroosterd. Zijn sekspartner, de soldaat Jan Brouwer, beweerde dat hij door De Goijer was gedwongen. Die verzachtende omstandigheid bespaarde hem het roosteren; hij werd ‘slechts’ doodgewurgd. Beide mannen kregen geen begrafenisrituelen. Hun lichamen werden verzwaard en in zee gegooid om Gods straf over de kolonie te voorkomen.

Phagwa in de Palmentuin van Paramaribo.
Phagwa in de Palmentuin van Paramaribo.

Dat was op 3 maart 1731. Net als nu – we schrijven maart 2024 – waarschijnlijk een droge, zwoele dag tussen de kleine en de grote regentijd in. Hoewel Paramaribo naar moderne maatstaven nog steeds geen uitzonderlijk homovriendelijke stad is, hoeven Surinaamse lhbtqia+’s in elk geval geen vervolging door de staat meer te vrezen. Seksuele activiteit tussen personen van hetzelfde geslacht is zelfs al sinds 1869 legaal in het land. Ook op het gebied van lhbtqia+-rechten is afgelopen jaren enige vooruitgang geboekt. Zoals in 2015, toen wetten werden aangenomen die discriminatie op basis van seksuele geaardheid verbieden in werkgelegenheid en de levering van goederen en diensten. Bovendien zijn haatzaaiende uitlatingen tegen lhbtqia+-personen strafbaar gesteld. Vergeleken met de rest van Zuid-Amerika is dat anno 2024 niet zo vreselijk bijzonder. Maar vergeleken met de directe omgeving en het Caribische gebied, waar het land in zekere zin meer toe behoort dan de rest van het continent, is het hier een stuk beter gesteld. Zo werd Suriname ook een toevluchtsoord voor lhbtqia+’s uit Guyana, waar nog de doodstraf op homoseksuele handelingen staat, en Jamaica en Haïti.

geen gay bestemming

Niet ver van Fort Zeelandia, voorbij het kerkplein waar getippeld wordt, en om de hoek van de Nederlandse ambassade, bezoek ik de Prins Hendrik Suites, een sfeervol boetiekhotel in een 104 jaren oud pand, met ruime en met zorg ingerichte kamers. Het is een prima toevlucht als je een hekel hebt aan jungle en beestjes. Het is brandschoon en wordt gerund door Bart en Dinesh, een gay stel met respectievelijk achtergronden in de zorg en de mijnbouw. Pakweg vijf jaar geleden kochten ze het pand, dat toen nog een woonhuis was, en knapten het op tot een superknus hemeltje. De kamers zijn naar kleinkinderen van Prinses Beatrix vernoemd; overal liggen oude edities van het tijdschrift Vorsten. De banden tussen Suriname en Nederland zijn sterk; dat zie je overal; in het vliegtuig naar Paramaribo zaten weinig toeristen die niet op familiebezoek gingen – het was een gezellige boel, iedereen leek elkaar te kennen. Maar af en toe zijn ze ook ronduit ongemakkelijk; dit jaar nog ontstond er een kleine rel toen de Nederlandse reisorganisatie TUI een rondreis door Suriname reizigers en uitnodigde “in de schoenen van onze dappere voorouders” te stappen en “de sfeer van de plantages” te proeven. Het verbaast me niet als Dinesh me vertelt dat de meerderheid van zijn gasten uit Nederland komt. De rest van de wereld weet nog maar nauwelijks af van het bestaan van het land, dat in veel opzichten een eiland is; 600 duizend inwoners tussen een blauwe, en een groene oceaan.

Ondanks dat de Prins Hendrik Suites ‘gay owned’ zijn en de mannen dat op hun website niet verhullen, krijgen ze toch weinig lhbtqia+’s onder hun gasten. De rest lijkt er in elk geval geen probleem mee te hebben. “Af en toe zijn er wel gay stellen,” vertelt Dinesh terwijl hij me rondleidt. “Maar dat is in verhouding echt heel weinig. Ik denk sowieso dat Paramaribo niet echt een gay bestemming is.” Ze hebben in de eerste jaren na de opening nog wel party’s georganiseerd ter gelegenheid van de Gay Pride maand, die hier in de droge maand oktober valt, in de achtertuin. “Daar past dan wel een beetje de hele gayscene in.”

Er zijn geen lhbtqia+-bars meer in Paramaribo. Een maandelijks feestje is het enige wat resteert. De mensen die ik over de situatie voor lhbtqia+’s in Suriname vraag, noemen allemaal één man, Patrick Liesdek, de man die begin jaren nul de XPO, de eerste echte lhbtqia+-kroeg, opende. “Hij is van de oude stempel,” licht Dinesh toe. “Als je met hem praat, merk je dat hij teleurgesteld is in hoe de ontwikkelingen gaan. Hij heeft dan ook erg lang gevochten voor gelijke rechten. Maar mensen ontmoeten elkaar nu online, en de noodzaak om specifiek naar een gaybar te gaan is volgens mij veel minder geworden, je kunt ook wel terecht in een heterotent.”

een roze encyclopedie

Het Greenheart Boetiekhotel.
Het Greenheart Boetiekhotel.

Een paar dagen later spreek ik met Liesdek af op het terras van Greenheart, een mooi boetiekhotel een steenworp verderop. We krijgen er een mini-stroopwafeltje bij de thee. “Vraag me niet waarom ik eraan ben begonnen”, zegt hij over XPO. “Ik ben geen people person, maar ik vond het gewoon nodig dat Suriname een gaycafé had. Het moest een bastion worden, een vorm van protest. Dat was in 2001, een tijd dat we gelijkheid zochten, en onze rechten bevochten. 23 jaar laten zitten we in de fase waarin tolerantie moet overgaan in acceptatie.”

Liesdek blijkt de vleesgeworden encyclopedie van lhbtqia+- Suriname. Een kleine eeuw nadat Anton de Kom de gruwelen van de slavenhandel uiteen heeft gezet, diepte Liesdek met een vergelijkbare vurigheid een ontzagwekkende hoeveelheid details van de lhbtqia+’s uit papieren archieven. Met het boek Love, A History of Hate in Suriname, dat vorig jaar oktober ter gelegenheid van de Surinaamse Gay Pride maand werd gepresenteerd, hoopt hij aan te tonen dat homoseksualiteit niet een ‘westerse’ import is, en ook zeker niets nieuws.

“Wanneer je een historische studie doet, kom je snel bij de Mati-theorie. ‘Mati’ betekent letterlijk ‘vriend’ of ‘kameraad’ maar is nu een algemene term voor Surinaamse lhbtqia+’s.” In zijn boek omschrijft Liesdek echter hoe de term ‘Mati-sma’ oorspronkelijk doelde op vrouwelijke tot slaaf gemaakten, die elkaar met liefdesliedjes bezongen. Behalve indirecte verwijzingen is er in de historische archieven weinig te vinden over relaties tussen tot slaaf gemaakten. “Dan zie je ook weer die hypocrisie; het kwam pas naar boven wanneer een Nederlandse kolonist een relatie aanging met een slaaf. Die kon in principe daar niet eens voor vervolgd worden omdat een slaaf officieel geen mens was, maar kudde. Maar de puriteinen hebben het later zo geregeld dat dit wel aangepakt kon worden als het om sodomie ging, want dat moest en zouden ze vervolgen.”

Er zijn termen voor lhbtqia+’s die een beetje indirect inzicht geven. “In het wintigeloof, een natuurreligie van de Afro-Surinamers in Suriname, wordt homoseksualiteit geaccepteerd zolang je het er maar niet openlijk over hebt. Een van de scheldwoorden in Sranantongo, ‘Uma-awege’ [een ‘verwijfde man’ – red.], komt waarschijnlijk uit het Nigeriaans.”

In het geval van De Gooijer ging het om een hele ‘ring van sodomieten’ waarbij alles tot in het grootste detail is vastgelegd. “Er werden in het proces ontzettend veel vragen gesteld, over hoeveel keren er werd gepenetreerd en waar en met wie – enorm intrusief natuurlijk. Ze wilden alles weten, en daardoor kun je nu de omstandigheden voor de geest halen. De zaak was al bij andere onderzoekers bekend, maar die hebben de details nooit benoemd. Dat ze bijvoorbeeld eerst een drankje deden in Claartje, een of ander gelag. Het is me helaas niet gelukt om het op oude kaarten te vinden. Maar waar ik wel honderd procent zeker van ben, is dat er ook een en ander is gebeurd in kamer 6 van Fort Zeelandia; dat was namelijk De Gooijers werkkamer.”

Liesdek vergelijkt het proces uit de achttiende eeuw met hoe het er in kringen van radicale christenen nog steeds aan toegaat. “De manier waarop de vragen worden gesteld is precies hetzelfde. En het leidt ook tot een publiek vonnis, uitjouwen, uitjoelen. De beschuldigde wordt niet letterlijk verbrand, maar wel figuurlijk met de grond gelijkgemaakt. Dat komt soms nog steeds uit op een zelf opgelegd doodvonnis; vorige week is er nog een geval van suïcide geweest. Een maand geleden ook al. Het wordt vaak genoeg niet benoemd.”

minder scherpe scheidslijnen

De laatste dagen van mijn verblijf lopen de anders zo rustige straten van Paramaribo vol. Het is Holi Paghwa, een levendig Hindoestaans feest dat door alle verschillende bevolkingsgroepen met veel enthousiasme wordt gevierd op en rondom het onafhankelijkheidsplein. Vooral in de Palmentuin, een groene oase van hoge, slanke koningspalmen tussen Fort Zeelandia en het presidentieel paleis, mondt het uit tot een verhitte maar uiterst vrolijke strijd waarin iedereen elkaar met gekleurd poeder belaagt. Het feest, dat zijn oorsprong in India vindt en daar op dezelfde manier wordt gevierd, heeft hier een specifiek Surinaams tintje. Iedereen doet mee. De sfeer, tussen afbeeldingen van hindoegoden, heeft hetzelfde verbroederende effect als een Zuid-Amerikaans carnaval, waar even alle rangen en standen wegvallen. Ik moet er nog even terugdenken aan wat Liesdek aan het einde van ons gesprek vertelde.

“Je moet onderkennen dat Suriname een rangen- en standenmaatschappij is”, zei hij. “Er zijn nog heel veel baas-knechtverhoudingen waar ik het absoluut niet mee eens ben. En dat komt natuurlijk uit de koloniale periode, toen de verschillende etniciteiten in verschillende wijken zijn neergezet. Verdeel en heers. Verder feesten we vriendelijk met elkaar hoor, maar ik denk dat de politiek in Suriname een voorbeeld zou kunnen nemen aan onze lhbtqia+-gemeenschap, waar de scheidslijnen tussen etniciteit, cultuur, religie en politiek zich niet zo scherp aftekenen.” Zoals men elkaar vandaag in de Palmentuin met alle kleuren van de regenboog bestookt lijkt een uitstekend begin.

Powered by Labrador CMS