Hoe mijn seksleven geregeerd werd door angst
“Als de seks voorbij is, breekt de paniek uit”
Uit de kast komen is voor veel homoseksuele jongens en mannen al een angst die overwonnen moet worden; een deel van hen stuit daarna op een volgende. Ook voor journalist Tim van Erp (30) waren zijn eerste officiële jaren als homo niet zo zorgeloos als gehoopt.
Ik ben altijd licht hypochondrisch geweest. Als ik merk dat een van de klieren in mijn hals wat opgezet is, denk ik op een slechte dag direct aan lymfeklierkanker. Maar zo’n tien jaar geleden waren die paniekgedachtes erger, veel erger; destijds oversteeg mijn angst al het realistische.
Laatbloeier
Vlak na mijn coming-out op mijn achttiende, verhuisde ik van Zuid-Limburg naar Amsterdam, waar ik seksueel actief werd. Ik had er zo naar uitgekeken, mijn eerste volwaardige ervaring met een jongen – maar nadat die had plaatsgevonden bekroop me een gevoel dat ik niet kende en dat me net zomin beviel. Al was alles wat we hadden gedaan veilig en weloverwogen geweest, erna maakte ik me zorgen. Die onrust draaide vooral rond één thema: hiv. Wat als ik op de een of andere manier iets had opgelopen? Wat als de jongen met wie ik seks had gehad iets onder de leden had zonder het zelf te weten?
“Nadat ik een jongen had afgetrokken, wist ik zeker: nu heb ik hiv”
Ik wíst wel dat er niets gebeurd was waardoor ik daadwerkelijk hiv op kon lopen, maar echt geloven deed ik het niet. Mijn eerste bezoek aan de soapoli hielp evenmin. Ik kreeg uitsluitsels – geen soa’s, hiv-negatief – maar de geruststelling waarop ik hoopte bleef uit. Na de testresultaten hingen mijn gedachten nog bij de informatieborden in de wachtkamer. ‘Ben je een man en heb je seks met mannen? Dan loop je een verhoogd risico op hiv en hepatitis B.’ Iets van die strekking. Oké, dacht ik op die momenten: nú ben ik negatief, maar het is een kwestie van tijd.
Nagelbijten
Tegenwoordig kun je goed leven en oud worden met hiv. Ook dat wist ik. Met de juiste behandeling draag je het virus bovendien niet over, doordat het onderdrukt wordt. Waar ik dan zo bang voor was, snapte ik destijds niet, maar ik was het wel.
PrEP, een preventief medicijn tegen hiv, was er in 2008 nog niet. Wel had je PEP, een behandeling van vier weken met hiv-remmers voor wanneer je een reëel risico op infectie hebt gelopen, bijvoorbeeld door onbeschermde anale seks met een persoon die positief is. PEP werkt alleen wanneer je er binnen 72 uur na de seks aan begint en ik heb in de jaren na die eerste keer regelmatig op het punt gestaan om een kuur aan te vragen. PEP is echter een laatste middel in geval van nood, en zo reëel was het risico dat ik had gelopen nooit. Die wetenschap bood geen soelaas: mijn angst groeide en groeide.
“PrEP is geen vrijbrief maar wel vrijheid”
Het dieptepunt moet ongetwijfeld de keer zijn geweest dat ik halfdronken een jongen aftrok en eenmaal ontnuchterd panikeerde. Ik wist het zeker: nu had ik het écht. Ik beet nagels in die tijd en had kleine wondjes op mijn vingertoppen; het sperma dat daar ongetwijfeld diep in door was gesijpeld, had vast en zeker hiv in zich. (Uit een test bleek later dat ik niks had. Joh.)
Vaste partners
Het kwam – goddank – nooit tot het punt waarop ik geen seks durfde te hebben, maar dat wil niet zeggen dat de seks die ik had heel ontspannen verliep. Ik moest wel rekening houden met mijn angst, want als die nu al zo heftig was, dan zou ik waarschijnlijk meteen een zenuwinzinking krijgen zodra ik ooit echt risico op infectie had gelopen. Daarom gebruikte ik een condoom waar mogelijk, informeerde ik bij mijn sekspartners zonder gêne naar eventuele soa’s (goed voor de sfeer ook) en zorgde ik er steevast voor dat iemand niet in mijn mond klaarkwam. Vaak dronk ik net iets te veel, om mijn remmingen te vergeten, wat er in de ochtend weer toe kon leiden dat ik me niet alles precies kon herinneren en begon te twijfelen aan hoe veilig we het hadden gedaan.
Tot mijn drieëntwintigste had ik nauwelijks vaste bedpartners, maar wanneer ik die wel had werd het er niet veel beter op. Als een niet-eenmalig iemand zeker wist virusvrij te zijn, bleef ik soms alsnog aandringen op een nieuwe test. Niet geheel verrassend leidde dat soms tot frictie: een voormalig partner wees me er ooit op dat het van weinig vertrouwen in iemands woorden en intenties getuigde. Dat was natuurlijk ook zo. Inmiddels had ik echter gelezen dat veel hiv-infecties plaatsvinden binnen relaties, omdat je iemand die je goed kent vaak sneller blind vertrouwt. Dat leidde ertoe dat mijn angst toch weer het hoogste woord had.
“Als de seks voorbij is breekt de paniek uit”
Bekend probleem
Eén arts bij de soapoli kreeg destijds lucht van mijn nervositeit tijdens het wachten op mijn hiv-uitslag en suggereerde om eens langs te gaan bij een spreekuur van Sense, een initiatief van verschillende Nederlandse GGD-afdelingen dat hulp biedt bij sekskwesties waarmee je niet naar je huisarts durft of kunt. Dat heb ik nooit gedaan. Ik kan niet goed verklaren waarom niet, maar ik denk dat ik destijds minder goed was in het onder ogen komen van mijn angsten dan nu. Als ik hierover zou praten, dan werd het pas écht een ding.
Nu, tien jaar later, besluit ik het gesprek alsnog aan te gaan. Dat doe ik met Marjan Mientjes, die de informatielijn van Soa Aids Nederland coördineert en al 28 jaar bij de organisatie werkzaam is. Zij herkent het beeld dat ik schets: het is op veel meer mensen toepasbaar dan mezelf. “Er zijn mannen met eenzelfde hiv-angst. Dat irreële zie ik ook bij hen terug. Zo bellen mensen ons soms herhaaldelijk met dezelfde casus; ze horen ons bij het eerste telefoontje wel zeggen dat ze geen risico op besmetting hebben gelopen, maar na een uur winnen de emoties het opnieuw van het verstand.”
Dat kan verregaande gevolgen hebben. “Het komt voor dat mensen niet goed meer kunnen functioneren door die angst. Eerst krijgt die hun seksleven in zijn greep, vervolgens ook hun werk of opleiding; iemand is er dan constant mee bezig en wacht vaak enorm gestrest af tot een testuitslag binnen is.” Dat laatste hangt samen met het feit dat er zes weken sinds het laatste seksuele contact verstreken moeten zijn voordat er een accuraat resultaat gegeven kan worden. “Tot voor kort was dat drie maanden. Kun je nagaan hoe zo iemand zich dán voelt.”
“De lust is vaak groot genoeg om seks te blijven hebben, maar als het voorbij is breekt de paniek uit,” zegt Mientjes. “PrEP kan helpen om die spagaat tussen wat iemand doet en waar hij bang voor is kleiner te maken. Ik heb verhalen gehoord van mannen die niet wisten dat ze zonder angst seks konden hebben. Het advies is om alsnog een condoom te gebruiken, want PrEP beschermt je niet tegen soa’s, maar voor veel mannen is het een bevrijding.” Of het aantal mannen met hiv-angst sinds de komst van PrEP is afgenomen weet ze niet. “Wij houden die gegevens niet bij. Onze contacten verlopen anoniem. Wellicht is daar over vijf jaar meer over bekend.”
Stigma
Het doel van Stichting Aidsfonds, waarvan Soa Aids Nederland onderdeel is, is dat er in 2030 geen hiv-infecties meer bijkomen in ons land. Tot die tijd noemt Mientjes het heel belangrijk dat het stigma wordt aangepakt, onder meer door mensen erop te wijzen dat hiv, wanneer juist behandeld, niet overgedragen kan worden. Een belangrijk issue. Mijn volledige verhaal kan worden teruggebracht tot dat nog steeds heersende stigma. Waarom anders zou die ziekte in mijn hoofd zo’n groot ding zijn, terwijl veel andere virussen vele malen dodelijker en makkelijker overdraagbaar zijn?
Niet lang na mijn coming-out stond ik in een café in mijn geboortestreek, waar een bekende een slok van mijn bier nam. Een vriendin van hem mompelde tegen hem – onbedoeld hoorbaar voor mij – dat hij dat beter niet kon doen. Wie weet wat ik had. Dommige onwetendheid, maar zo’n oordeel één keer meemaken leek me rond mijn twintigste meer dan genoeg.
Die vooroordelen, die onwetendheid, dat stigma, dat is er anno 2020 nog steeds. Een hiv-positieve jongen die ik ooit interviewde over de ziekte, vertelde me dat zijn beste vriendin na zijn zenuwslopende besluit om haar in te lichten over zijn diagnose reageerde met de woorden: “Heb je mijn scheermes gebruikt?”. Ik heb meer dan eens mensen iemand horen beschrijven als ‘aidshomo’. Hiv werd recentelijk door iemand in mijn directe omgeving beschreven als ‘homoziekte’, zonder kwaadwillende bedoelingen; ze wist simpelweg niet beter. Haatdragend of onbewust, dit soort opmerkingen draagt bij aan een onnodig taboe, onnodige kwetsing en onnodige angsten.
“Ik dacht: alle homo’s krijgen hiv, vroeg of laat ben ik aan de beurt”
(Geen) oplossing
Door op te groeien in een heteronormatieve wereld vol ingebakken vooroordelen, dacht ik in mijn onderbewustzijn tien jaar geleden: alle homo’s krijgen hiv, dus vroeg of laat ben ik aan de beurt. Ik heb zelfs wel eens besloten: misschien moet ik het gewoon krijgen, dan ben ik ervan af. Natuurlijk was die oplossing net zo irreëel als de angst die ik ermee probeerde te voorkomen. Wat als iedereen die redenering zou hebben? Dan is het hek van de dam.
Wanneer mijn angst ophield te bestaan weet ik niet precies. Ik weet wel dat ‘ophield’ een groot woord is. Nadat ik er halverwege mijn twintiger jaren in slaagde om realistischer naar mijn seksuele handelingen te kijken, genoot ik van de gemoedsrust die dat met zich meebracht. Maar die duurde niet eeuwig. Nadat ik onbeschermde seks had gehad met een jongen die net uit een relatie kwam én net negatief getest was, sloeg de paniek harder toe dan ooit tevoren. Dat hij zeker wist niets te hebben, betekende niets. Dat we geen condoom hadden gebruikt alles.
Sinds enkele maanden ben ik vrijgezel en al heb ik sindsdien verschillende contacten gehad, tot nu toe is dat bekende gevoel van paniek nog niet op komen borrelen. Ergens weet ik dat het een kwestie van tijd is voordat de hypochonder in mij zich laat gelden. Daarom overweeg ik te beginnen aan PrEP. Eigenlijk snap ik niet waarom ik dat vóór mijn laatste relatie niet al gedaan heb. Misschien is het geen vrijbrief, maar het is wel vrijheid.
Tekst: Tim van Erp