Uit onze archieven:
“Mensen kunnen niet meer om onze community heen”
Interview met COC-directeur Marie Ricardo
Met de komst van Marie Ricardo (34) staat bij belangenorganisatie COC Nederland voor het eerst een non-binair persoon van kleur aan het roer. “Nederland moet haar plek als koploper van gelijke rechten wereldwijd heroveren.”
Toen je opgroeide was ‘non-binair’ nog geen onderdeel van het vocabulaire als we over gender spraken. Hoe was die ontdekkingsreis voor jou?
“Het voelen dat je de hokjes man/vrouw te beklemmend vindt, en het vinden van de taal die daarbij hoort, zijn twee verschillende dingen. Ik ben opgegroeid op Curaçao en zag om me heen op jonge leeftijd al veel voorbeelden van hoe je je moest gedragen. Femininiteit wordt er heel erg omarmd, van wat je draagt tot hoe je loopt en spreekt. Daarnaast heerst er een machocultuur: van mannen wordt verwacht dat ze baldadig, luid en stoer zijn. Ik vroeg me af: waar pas ik dan? Enerzijds droeg ik graag de kleren van mijn vader – hij werkte in een fabriek en ik vond zijn overalls geweldig –, tegelijkertijd speelde ik met Barbies. Toen ik acht of negen was besefte ik dat ik op vrouwen viel. Ik voelde me geen jongen, maar herkende me ook niet in de vrouwen die ik zag. Moest ik me dan mannelijk kleden? Hoe zorgde ik dat mensen zagen dat ik een vrouw ben? Waarom wílde ik dat ze dat zagen? Dat proces was heel complex en heeft lang geduurd. Mijn ouders en familie gaven me daar de ruimte voor. Op mijn zestiende kwam ik naar Nederland, waar ik doorging met het vinden van mezelf. Zo’n vijf jaar geleden ontdekte ik dat het fluïde is: ik ben veel meer dan dat hokje man/vrouw, en ik wíl die woorden ook niet gebruiken om uiting te geven aan wie ik ben. Meer recentelijk besloot ik om de voornaamwoorden ‘zij’ en ‘hen’ te gebruiken.”
Kun je meer vertellen over de voornaamwoorden die je koos?
“Ze mogen voor iedereen iets anders betekenen. Ik voel in deze voornaamwoorden de ruimte en vrijheid mijn authentieke zelf te uit te dragen en te zijn. Daarbij passen ook vrouwelijke voornaamwoorden; daarbinnen word ik namelijk vaak ontkend. Bijvoorbeeld wanneer ik word aangezien voor een man op de vrouwen-wc. Ik heb daarmee geworsteld. Anderen keken weleens alsof zij de verkeerde wc waren binnengelopen als ze mij zagen. Op zulke momenten dacht ik: moet ik nu mijn borsten naar voren duwen zodat mensen weten dat ik hier hoor? Irritant.”
Naast ‘zij’ gebruik je het voornaamwoord ‘hen’. Met welke reden?
“Ik wilde de norm van vrouw-zijn doorbreken. Daarom gebruik ik de voornaamwoorden ‘zij’ en ‘hen’ op een inwisselbare manier. Soms heb je categorieën nodig om jezelf te kunnen definiëren of om een statement te maken, maar dat betekent niet dat je daarmee alle andere hokjes moet uitsluiten. Inclusie gaat over het feit dat alles naast elkaar mag bestaan. Deze voornaamwoorden geven me de ruimte die bij mij past.”
Hoe ziet jouw privéleven eruit?
“Heel fijn en liefdevol. Ik woon samen met mijn vriendin, zij is Frans. Ik vind het belangrijk om verbinding te maken met mensen, dat je met elkaar connect en gedachten uitwisselt vanuit verschillende perspectieven. Ik breng graag tijd door met vrienden. Daarnaast zet ik me in voor andere organisaties die de wereld iets mooier en inclusiever maken, ook om het queer perspectief daar in te brengen. Los daarvan houd ik van eten, koken en sporten, lees ik veel en ik houd van een feestje.”
“De voornaamwoorden ‘zij’ en ‘hen’ geven mij ruime mijn authentieke zelf te zijn”
Wat was je beeld van het COC voordat je er ging werken?
“Ik kende het aanvankelijk eigenlijk niet! Op Curaçao had ik er niet over gehoord. Toen ik naar Nederland kwam, belandde ik gelijk in een omgeving waar ik mezelf kon zijn. Ik voelde daardoor toen geen sterke behoefte om de community op te zoeken. Tegen het einde van mijn studie werd ik actief bij UvA Pride, vanuit een verontwaardiging dat de UvA geen Prideboot voor ons wilde betalen. Ik vroeg me af hoeveel ruimte we binnen de universiteit überhaupt hebben, als queer mensen. Zo ging het balletje rollen. Ik hoorde over het GSA-project dat het COC op scholen doet. Het was niet in me opgekomen dat er op school groepen konden zijn die zélf aan de slag gingen met het onderwerp seksuele- en genderdiversiteit, en elkaar daarin vinden en steunen. Dat vond ik fantastisch, dus nam ik contact op met het COC om te vragen of ik vrijwilliger kon worden. Zo leerde ik snel wat de kern van het COC is: mensen samenbrengen om verschil te maken.”
Voorgaande directeuren van het COC waren toch vooral witte, cisgender mannen. Wat betekent het dat jij nu op die plek zit?
“Allereerst denk ik dat het een krachtig signaal is voor de community om personen van kleur en queer of non-binary personen op leiderschapsposities te zien. Daarnaast geloof ik inhoudelijk in wat het COC doet, en dat het COC de kracht heeft om mensen in beweging te brengen. Daarbij breng ik mijn eigen accenten in, en wil ik extra focus leggen op diversiteit en inclusie. Verder wil ik meer kijken naar de groepen die in het verleden misschien zijn achtergebleven binnen onze eigen gelederen.”
Gelukkig hoef je je bij het COC geen zorgen te maken om tokenism [de gewoonte slechts een oppervlakkige of symbolische inspanning te leveren om inclusief te lijken voor leden van minderheidsgroepen – red.]: de organisatie is al jaren erg divers.
“Ik ben blij dat je dat zegt. Die vergelijking wordt weleens gemaakt, maar dat doet het geheel tekort. Als ik kijk naar het COC als organisatie zie ik zóveel positieve vibes en bereidwilligheid om écht representatief en inclusief te zijn. Ongeveer twaalf jaar geleden begon het COC met projecten voor biculturele personen, als gevolg van andere COC-initiatieven uit de jaren zeventig en tachtig. Het is een lange estafetteloop.”
Wat doet het COC om de community aangehaakt te houden?
“We weten een bepaalde groep jongeren al langere tijd steeds beter aan het COC te binden. GSA-netwerken en de Paarse Vrijdagacties zijn al op tachtig procent van de scholen geïmplementeerd en er doen honderdduizenden scholieren aan mee. Tegelijkertijd ben ik kritisch: ik zie dat het voornamelijk leeft onder havo- en vwo-scholieren; onder vmbo-scholieren en mbo-studenten is er verbetering mogelijk. Verder denk ik dat we terrein te winnen hebben bij de groep 25- tot 35-jarigen. Die kennen het COC niet uit de tijd dat je daar ook terecht kon voor een drankje of een feestje, denken misschien dat we ons alleen bezighouden met lobbywerk in de politiek.”
“Wanneer er meer zichtbaarheid en progressie is, laten de conservatieve krachten zich ook meer horen”
Hoe willen jullie dat aanpakken?
“We moeten beter uitdragen op welke manier onze inzet hun leven raakt. We willen als community het gevoel hebben dat we gelijkwaardig zijn, meedraaien in de samenleving, gerespecteerd worden, en in vrijheid kunnen leven en liefhebben. Wat het COC nu al doet, versterkt dat alleen maar. Het verbeterpunt zit hem daarom – wat mij betreft – in zichtbaarheid en de manier waarop we met de doelgroep in gesprek gaan. Als ik kijk naar mijn eigen vrienden, kende zeker zeventig procent van de lhbtq-personen het COC niet voordat ik er ging werken. Ik zie het al als winst dat zij allemaal het COC volgen op Instagram – nu moeten ze nog lid worden. Er is veel terrein te winnen in individuele, diverse ambassadeurs. En dat kunnen we allemaal zijn.”
Tegelijkertijd wordt de stem van de tegenstander steeds luider. Waar iemand vroeger anoniem op een forum iets riep, schromen mensen nu minder om op Facebook, met naam en toenaam – inclusief foto waarop ze hun (klein)dochter op de arm hebben – kwetsende, extreme dingen te schrijven. Wat merken jullie daarvan?
“Ik herken wat je zegt. Wanneer er meer zichtbaarheid en progressie is, laten de conservatieve krachten zich ook meer horen. De bedreiging wordt groter. Dat zie je niet alleen in Nederland, maar in allerlei landen: Hongarije, Polen, de Verenigde Staten. Hoe meer vooruitgang, hoe meer backlash. Social media heeft de drempel verlaagd om je mening te spuien. Voor tegenstanders is het makkelijker geworden anderen te vinden met hetzelfde problematische wereldbeeld.”
Baart dat je zorgen?
“We moeten oppassen dat we het niet groter maken dan het is. Iedereen kan op social media een groep oprichten en zeggen dat ze tegen homo’s of trans personen zijn. Andere mensen sluiten zich daarbij aan, posten veel en het algoritme reproduceert die berichten. Daar zit ook een gevaar in. Tegelijkertijd kun je bijna niet meer om ons heen. Seksuele en genderdiversiteit is niet meer iets dat door sommige mensen als abstract concept wordt gezien. Dat zijn ook verdiensten van de regenboogakkoorden die we als COC Nederland de afgelopen kabinetsperioden hebben gesloten. Die hebben er bijvoorbeeld voor gezorgd dat het op scholen verplicht is aandacht te besteden aan seksuele en genderdiversiteit. Niet dat dat altijd gebeurt, maar wel steeds vaker. Daardoor gaan kinderen ook hun ouders bevragen. Die hebben misschien niet zelf nagedacht over deze vraagstukken, of zijn zelf opgevoed met een ander wereldbeeld.”
Wat zijn de politieke ‘hete hangijzers’ waar het COC zich de komende jaren hard voor wil gaan maken?
“Ik vind dat Nederland zijn plek als koploper in de wereld, op het gebied van sociale acceptatie en gelijke rechten, moet heroveren. In ons nieuwe regenboogakkoord staat hoe we dat precies willen bereiken. Een van de dingen die echt van de grond móet komen is de meerouderschapsregeling. Daar gaan we heel hard aan trekken. Daarnaast moeten er hardere strafmaatregelen komen tegen discriminerend geweld. Aan de andere kant moeten we bepaalde omgevingen veiliger maken. Denk aan scholen en opvang voor lhbtq-asielzoekers. We moeten het gesprek aangaan met lhbti mensen van diverse culturele of religieuze achtergronden, leren begrijpen wat zij nodig hebben om zich veiliger te voelen in hun directe omgeving. Ook moeten we kijken waaróm er mensen in onze achterban zijn die achterblijven. Door welke structurele systemen worden de meest kwetsbare mensen onder ons benadeeld? Daar willen we echt op inzetten. Ik ben erg blij om juist in deze tijd directeur te zijn van het COC. Ik zie het als een belangrijke kans al die gesprekken over meer diversiteit, inclusie en ruimte te voeren.”
Fotografie: Stijn de Vries