Queer geschiedenis: het einde van 248bis

“Wij pikten het niet langer dat de staat discrimineerde”

Gepubliceerd
Leestijd: < 1 min

19 en homo in 1960, hoe was dat? Als je al wist dat er zoiets als het COC bestond en je meldde je aan, kreeg je keurig een briefje met de mededeling dat je moest wachten tot je 21e. We kunnen het ons nu niet meer voorstellen, maar tot 1971 verbood artikel 248bis seksuele relaties tussen 21-minners en 21-plussers. Althans, homoseksuele relaties. Gek genoeg gold dit niet voor heteroseksuele relaties. Dit onrecht gaf aanleiding tot de eerste homodemonstratie van Nederland.

Vijfduizend veroordelingen
Opgepakt worden door de zedenpolitie, omdat je seks hebt met een jongere partner. Door je eigen ouders aangegeven worden vanwege een gevonden liefdesbrief. Het is nu bijna onvoorstelbaar dat dit in Nederland tot in de jaren zestig voorkwam. In 1911 kwam artikel 248bis in ons Wetboek van Strafrecht terecht. In de zestig jaar dat de wet van kracht was zijn ruim vijfduizend homoseksuelen vanwege dit artikel vervolgd, voor het overgrote deel mannen. Ruim de helft werd schuldig bevonden. Zij moesten gemiddeld drie tot zes maanden zitten. Artikel 248bis was het initiatief van minister Regout. Hij wilde onervaren jongens beschermen, “omdat juist de meerderjarige wellusteling bij voorkeur zijne slachtoffers zoekt in aankomende jongelingen”.

De zedenpolitie legde kaartsystemen en fotoalbums aan van vermoedelijke homoseksuelen.

Deze strafbaarheid had grote gevolgen voor persoonlijke levens. De zedenpolitie legde kaartsystemen en fotoalbums aan van vermoedelijke homoseksuelen. Werkgevers, ouders en verhuurders werden over iemands homoseksualiteit ge&iuml;nformeerd. Geregeld leidde dat tot ontslag, opzegging van de huur of verstoorde familierelaties. De zedenpolitie postte bij urinoirs en voor huizen, won inlichtingen in bij familie of kennissen en viel huiskamerbijeenkomsten binnen, als ze de aanwezigheid van minderjarigen vermoedde.

Jongeren niet blootstellen aan homoseksualiteit
Dat alles zat het COC danig in de weg om minderjarigen toe te laten als lid. Het waren vooral de autoriteiten die deze wet aangrepen om het COC te dwingen te voorkomen dat jongeren blootgesteld werden aan de verleidingen van homoseksualiteit. Er waren cafés in grotere steden, maar voor de meeste jonge homoseksuelen was er niets. Geen internet om informatie op te zoeken, geen tijdschriften, geen brochures. Jong en helemaal alleen, zoekend naar informatie, zou het COC een goede plek geweest zijn.

Toch waren het studenten en niet het COC die een punt maakten van de afschaffing van het wetsartikel. Het COC zat in een lastig parket. De vereniging werd door de overheid gezien als een gevaar voor de zedelijkheid en de openbare orde en werd niet erkend maar gedoogd, onder strikte voorwaarden: het niet toelaten van minderjarigen. Hadden ze wel minderjarigen toegelaten, dan had het ministerie van Justitie de vereniging waarschijnlijk verboden. Het COC verzette zich wel tegen die verleidingstheorie, maar het afschaffen van artikel 248bis had geen prioriteit.

'Laten we elkaar geen mietje noemen'
Beeld: fotocollectie Nationaal Archief/Anefo/Jac. de Nijs

Het lijkt erop dat het COC in de jaren zestig, ondanks de veranderende opinie over homoseksualiteit, te weinig oog had voor de behoefte van homojongeren aan betrouwbare informatie en een veilige ontmoetingsplek. Op 21 januari 1969 vond een demonstratie op het Binnenhof plaats om te eisen dat artikel 248bis zou worden afgeschaft. De groep demonstranten bestond uit de studenten van de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualteit (FSWH) en drie jongerensociëteiten: Zoos (Amsterdam), Pann (Utrecht) en Apollo (Rotterdam). Het belangrijkste motief van deze jongeren was niet dat ze zich zo belemmerd voelden door het wetsartikel in hun persoonlijk leven. Op studentenfeesten en in jongerensociëteiten waren jongeren van boven en onder de 21, hetero- én homoseksueel immers gewoon zonder problemen aanwezig. Geen zedenpolitie die ze in de weg zat.

Dat jongeren homoseksueel werden door verleiding werd als flauwekul beschouwd.

Nee, de belangrijkste reden om afschaffing te eisen was dat het wetsartikel als discriminerend werd ervaren en in strijd met de mensenrechten. Ook dat het artikel in het leven is geroepen op basis van de veronderstelling dat jongeren homoseksueel werden door verleiding (door een volwassene) werd als flauwekul beschouwd. De demonstratie op het Binnenhof was de eerste homodemonstratie in Nederland. Het paste in de tijdgeest van de Maagdenhuisbezetting en studenten die mee wilden beslissen.

“Wij wilden de maatschappij hervormen”
Joke Swiebel, later Europarlementariër en levenslang strijder voor de rechten van homoseksuelen was er zelf bij: “Het ging over onszelf en we waren niet bang onszelf als zodanig in te zetten. Het stak ons ook dat deze kwestie over de positie van jongeren ging, terwijl niemand op het idee gekomen was die jongeren zelf naar hun mening te vragen. Ook dat past naadloos in de tijd. Het COC hield zich afzijdig van de demonstratie, maar betaalde wel de kosten van de persconferentie.” En in reactie op de vraag hoe het was om als vrouw voorop te lopen bij deze acties tegen artikel 248bis, terwijl toch merendeels mannen onder dat artikel aangeklaagd en veroordeeld zijn, antwoordt ze: “Het ging ons niet meer om die strafvervolgingen; die waren eigenlijk toen al verleden tijd. Wij waren met heel iets anders bezig. Wij wilden de maatschappij hervormen en pikten het niet langer dat de staat discrimineerde en zich een moreel oordeel aanmatigde. En dat voelde ik als vrouw natuurlijk evenzeer of misschien wel dubbel en dwars.”

Lichtpuntje
Het enige positieve punt aan 248bis is dat het verzet ertegen in 1912 leidde tot het ontstaan van de Nederlandse homobeweging. De jurist Jacob Anton Schorer pleitte in die tijd voor gelijke rechten. In Duitsland had de seksuoloog Magnus Hirschfeld in 1897 de eerste homo-organisatie ter wereld opgericht en Schorer gebruikte dat voorbeeld. Hij ging door met zijn juridische verzet tot de bezetting in 1940. Na de oorlog was hij te oud, maar hielp een van zijn mensen, Jaap van Leeuwen met de oprichting van het COC. En terwijl de acties van de zedenpolitie in de jaren vijftig de meeste slachtoffers eiste, ontwikkelde Amsterdam zich tot homohoofdstad van Europa.

Demonstratie op het Binnenhof 1969
Demonstratie op het Binnenhof 1969. Beeld: Fotocollectie Nationaal Archief/Anefo/Jac. de Nijs

Tekst: Lonneke van den Hoonaard (IHLIA)

Dit artikel is deels gebaseerd op 'Cultuurpatronen': een persoonlijke herinnering van Joke Swiebel. In: Bewaar me voor de waanzin van het recht Homoseksualiteit en strafrecht in Nederland/Gert Hekma en Theo van der Meer, 2011 en de tentoonstelling Bewaar me voor de waanzin van het recht van IHLIA (tekst en samenstelling Hansje Galensloot) in dat zelfde jaar. Het beeldmateriaal is afkomstig uit het archief van IHLIA en het Nationaal Archief.

Powered by Labrador CMS