uit onze archieven
“Vermoorde homo's hoeven geen krans”
De geschiedenis van het Homomonument
Het Homomonument in Amsterdam is elk jaar weer het centrale punt van de herdenking van de homovervolging in de Tweede Wereldoorlog. Tot de jaren 70 ondenkbaar. Voor de herdenking van vervolgde homo's was geen plaats. Twee jongens die toch een krans wilden leggen, werden bij het Nationaal Monument gearresteerd.
Op 4 mei 1970 werden tijdens de dodenherdenkingen op de Dam in Amsterdam twee mannen opgepakt: Enno den Daas en Ad van Delden. Deze twee leden van de Amsterdamse Jongeren Aktiegroepen Homoseksualiteit (AJAH) hadden geen toestemming om een krans met een grote roze driehoek te leggen. Formeel hadden ze niet op tijd een verzoek ingediend voor de plechtigheid. Via Homologie weten we uit de mond van Den Daas dat hij en Ad ‘de keuken van Krasnapolsky als sluiproute gebruikten, het Nationaal Monument van achteren bestormden om een krans te leggen ter nagedachtenis aan de Duitse homovervolging. Voor het zover was werd het tweetal overmeesterd, wat een hoop sympathieke publiciteit opleverde.’
Die sympathie werd dan ook goed georganiseerd. Een perfect draaiende pr-machine was er nog niet, maar de AJAH en het COC wisten hoe ze de aandacht van de pers in een positieve richting moesten duwen en de organisatie van de kranslegging een pootje konden lichten. In 1971 kon de Federatie Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit (FSWH) wel een krans leggen. Of dit zonder de actie van de AJAH ook gelukt was, valt te betwijfelen.
Over de ruggen van de doden
Informatiebulletin Dialoog beschreef enkele maanden later de hele affaire compleet met knipsels en gebruikte de titel die wij als eerbetoon boven dit artikel hebben gezet. De AJAH-leden waren geïnspireerd door een lijvig artikel van de schrijver Adriaan Venema in het blad Seq van het COC. Het verscheen in het nummer van april/mei 1970. De AJAH diende direct half april 1970 een verzoek in bij de organisatie van de nationale dodenherdenking om een krans te mogen leggen om de omgekomen homoseksuelen in Hitlers concentratiekampen te herdenken. Dat verzoek werd afgewezen.
De rel was compleet toen de voorzitter van het Comité Nationale Herdenking vertelde ‘het niet juist te vinden mensen tegenover elkaar op te jagen over de ruggen van de doden.’ De heer Koop van de NOS die de organisatie van de herdenking regelde, had zich eerder afgevraagd of je met die kranslegging niet te veel zou provoceren, de mensen tegen de haren in zou strijken. Later zei hij: 'Dat is een privé-opmerking geweest, die geen invloed heeft gehad op mijn besluitvorming.' De twee opmerkingen kwamen terecht in een artikel uit Vrij Nederland dat formeel op 2 mei zou verschijnen, maar in verband met de feestdagen al op 29 april in de kiosk lag.
100.000 homo's kregen met paragraaf 175 te maken
Paragraaf 175
Dat was prima op tijd voor een persconferentie op 1 mei, belegd door de AJAH en het COC om het afwijzen aan de kaak te stellen. Prima timing. Als de leden van het Comité de moeite hadden genomen het artikel van Venema te lezen dan hadden ze wellicht vervelende vragen kunnen stellen. Dat artikel, De vervolging van homoseksuelen door de nazi’s, gaat namelijk niet over de situatie van Nederlandse homo’s tijdens de oorlog. Het is grotendeels een bewerking van een Duits artikel uit 1967 en handelt over paragraaf 175 van de Duitse wet en hoe de nazi’s deze paragraaf in 1935 aanscherpten: zelfs kussen en omarmen werd strafbaar. De uitwerking was funest. Vóór de aanscherping werden er minder dan 1000 Duitse mannen veroordeeld op basis van de wet, in 1936 waren dit er ruim 5000.
‘In de jaren 1937 tot 1939 werden 24.450 mannen naar de konsentratiekampen gestuurd.’ Omdat deze paragraaf bleef bestaan na 1945 (weliswaar weer terug naar de situatie voor 1935) bleven de homoseksuele gevangenen die de kampen overleefden zwijgen: ‘Nooit zal kunnen worden vastgesteld hoeveel homoseksuelen in de Duitse konsentratiekampen ter dood zijn gebracht. De schattingen lopen van vijftigduizend tot tachtigduizend gevangenen met een rose driehoek.’
Die getallen gingen jarenlang een eigen leven leiden. Op dit moment wordt aangenomen dat ongeveer 100.000 (vermeende) homoseksuelen met de verscherpte paragraaf 175 te maken kregen. Een deel kwam in psychiatrische klinieken terecht, of werd gecastreerd. Een deel kwam in concentratiekampen terecht waar ze de laagste kaste vormde. De schatting nu is dat er 5000-15.000 homoseksuelen in de kampen terecht zijn gekomen en dat 60% daar is omgekomen.
actieve homo's kwamen erachter dat ze niet op 5 mei 1945 waren bevrijd
Nederlandse situatie
De AJAH werd niet gevraagd hoeveel Nederlandse slachtoffers met hun krans herdacht moesten worden. Door de rel die de AJAH veroorzaakte kwam het onderzoek pas op gang. Uiteindelijk verscheen in 1981 de afstudeerscriptie van Pieter Koenders met de eerste gegevens over de situatie in Nederland.
De situatie van homoseksuelen in de bezette gebieden was geen vrolijke, maar de bezetter liet vaak de originele wetgeving bestaan en kwam daarnaast met extra verordeningen die in de praktijk bedoeld waren de zuiverheid van het Arische volk te behouden. Dat de bezette landen verzwakt zouden worden door homoseksualiteit en abortussen leken de nazi’s prima te vinden.
Ruim 100 Nederlandse homoseksuelen zijn door de bezetter gevonnist. De meeste kwamen terecht in Nederlandse gevangenissen. Daarnaast ging de Nederlandse justitie door met vervolgingen onder artikel 248bis, maar dat werden er wel minder. Joodse homoseksuelen werden bij arrestatie meteen aan de Duitsers overgedragen en ondergingen het lot van Joodse Nederlanders in de holocaust.
Vrijheid nog bevochten
Het aandacht vragen voor de situatie van homoseksuelen in oorlogstijd waar de rel mee begon, was tevens het aandacht vragen voor de situatie rond 1970. In de Westerse wereld werd de nieuwe naoorlogse generatie mondig en probeerde over een breed front vernieuwingen te bereiken. Binnen die generatie kwamen actieve homoseksuelen tot de conclusie dat in veel opzichten homoseksuelen niet op 5 mei 1945 waren bevrijd, maar de vrijheid nog op dat moment bevochten moest worden. In Nederland was 248bis in 1970 nog niet herroepen, in Engeland was de wet die homoseksuelen vogelvrij verklaarde pas in 1967 aangepast, maar het gedrag van de politie nog geenszins. West-Duitsland voorzag paragraaf 175 pas in 1969 van een leeftijdsgrens en schafte het artikel uiteindelijk pas in 1994 af.
Levend monument
Een emancipatiebeweging heeft een haakje naar het verleden nodig. Meestal is dat een fysieke plek, een monument of een jaarlijks herhaald ritueel. Het is nodig je te blijven realiseren dat als jij je eigen geschiedenis niet over het voetlicht brengt anderen jou het liefst zullen vergeten in hun versie van de geschiedenis. Het levend krijgen en daarna houden van je geschiedenis is moeilijk. Soms gaat het met overdrijving gepaard (een homocaust waar geen bewijzen voor zijn), vaak met een slachtofferrol (men wil ons vergeten) en soms met ‘onderdrijving’ (laten we stil zijn, want we hebben het goed).
De actie van de AJAH-leden in 1970 heeft kenmerken van overdrijving en de slachtofferrol. En het werkte. Het effect van de rel is ook geweest dat in 1987 in Amsterdam een homomonument werd onthuld. Het werd geen ‘zieligheid op een sokkeltje’ waar je een krans bij kunt leggen, maar een levend monument waar zowel kransen kunnen liggen als gefeest kan worden. Ja, we staan op een monument, maar we houden het juist met onze vrolijkheid in ere. De roze driehoeken waar het uit bestaat verwijzen naar het herkenningsteken dat homo's moesten dragen in de concentratiekampen. Die driehoek en die kleur vergeten, is vergeten wat een samenleving een minderheid kan aandoen als die minderheid niet voor zichzelf opkomt.
Tekst: Martien Sleutjes (IHLIA). Voor dit artikel gebruikte hij De ASWH/AJAH 1968 – 1971: Revoluatie in de lendenen van Mariette van Staveren (verschenen in Homologie 11, 1989) en Informatiebulletin Dialoog 3(1970).